Daan de Wolf
Casus
Een pachtster heeft enkele stukken los land geliberaliseerd gepacht tot en met 2019. Na het einde van de geliberaliseerde pachtovereenkomst heeft de pachtster het land niet ontruimd, maar is het blijven gebruiken. Een jaar later heeft de verpachter een factuur gestuurd met de titel “pachtvergoeding 2020”, welke een half jaar later is betaald. De verpachter stelt dat er geen sprake is van pacht en vordert dat de pachtster de percelen ontruimd op straffe van een dwangsom. Der pachtster stelt dat er wél sprake is van een pachtovereenkomst, die stilzwijgend tot stand is gekomen doordat zij het land is blijven gebruiken na het aflopen van de geliberaliseerde pachtovereenkomst.
Overwegingen
Het hof stelt ten eerste dat de pachtster ervan op de hoogte was dat de pachter op termijn woningbouw wilde realiseren op de percelen. Ook was er een voorkeursrecht overeengekomen waarin werd vermelde dat een verlenging alleen van beperkte duur zou zijn. Door deze omstandigheden mocht de pachtster redelijkerwijs verwachten dat de pacht alleen maar voor beperkte duur was, oftewel een geliberaliseerde pachtovereenkomst. Blijkens de eigen stelling van de pachtster op de zitting, hebben de partijen niet afgesproken dat een geliberaliseerde pachtovereenkomst tot stand is gekomen. De pachtster stelt dat er een mondelinge pachtovereenkomst tot stand is gekomen, die op grond van artikel 7:322 van het Burgerlijk Wetboek voor onbepaalde tijd geldt. Hieruit leidt het hof af dat er geen sprake is van wilsovereenstemming. De pachtster heeft namelijk het aanbod tot het aangaan van een geliberaliseerde pachtovereenkomst afgewezen, terwijl zij (gelet op de kenbare bedoelingen van de verpachter) redelijkerwijs geen andere pachtovereenkomst mocht verwachten.
Conclusie
De pachtster gebruikt de percelen zonder recht of titel, waardoor de vordering tot ontruiming wordt toegewezen.