Daan de Wolf
Casus
Een gemeente heeft bij de rechtbank een verzoek ingediend om de bekrachtiging van een onteigeningsbeschikking. De gemeente is voornemens om de stationsomgeving te herontwikkelen, hiervoor is vereist dat twee percelen worden aangekocht dan wel onteigend.
Overwegingen
In artikel 11.5 van de Omgevingswet staan de drie voorwaarden voor onteigening. Uit die bepaling blijkt dat een onteigeningsbeschikking alleen kan worden gegeven in het belang van het ontwikkelen, gebruiken of beheren van de fysieke leefomgeving (onteigeningsbelang) en als de onteigening noodzakelijk en urgent is. In artikel 16.107 van de Omgevingswet is de hiermee samenhangende ambtshalve basistoets van de rechtbank opgenomen. Het gaat om een ambtshalve toetsing, die ook wordt uitgevoerd als de ingebrachte bedenkingen daar geen aanleiding toe geven en ook wanneer er geen bedenkingen zijn ingebracht. Deze basistoets, die vier aspecten omvat, vormt de inhoudelijke waarborg dat niemand onteigend zal worden zonder dat een rechter zich heeft uitgesproken over de onteigening. Ongeacht of tegen de onteigeningsbeschikking bedenkingen zijn ingebracht, wijst de rechtbank het verzoek in ieder geval af als de onteigeningsbeschikking niet volgens de wettelijke vormvoorschriften is voorbereid, het onteigeningsbelang ontbreekt, de noodzaak ontbreekt of de urgentie ontbreekt. Voor alle onderdelen vindt een intensieve toetsing plaats door de rechtbank. Daarnaast moet aan belanghebbenden de gelegenheid worden geboden hun argumenten tegen de onteigeningsbeschikking aan de rechter voor te leggen in de vorm van een bedenking. De door de belanghebbenden ingediende bedenkingen kunnen de bestuursrechter aanleiding geven om aanvullend op de basistoets een meer casusspecifieke toetsing van de rechtmatigheid van de onteigeningsbeschikking voor een bepaalde rechthebbende te verrichten.
De belanghebbende heeft in zijn bedenking aangevoerd dat de onteigeningsbeschikking niet volgens de wettelijke vormvoorschriften is voorbereid. Het is een vormvereiste dat alle op de onteigeningsbeschikking betrekking hebbende stukken ter inzage worden gelegd, die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van de (ontwerp)onteigeningsbeschikking. De gemeente had in dit geval niet het logboek en de bewijsstukken ter inzage gelegd. Het is volgens belanghebbende ook onduidelijk of het bevoegd gezag het logboek en de bewijsstukken beschikbaar heeft gehad bij de totstandkoming van de besluitvorming.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemeente verzuimd alle stukken ter inzage te leggen, die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het (ontwerp)besluit. Uit artikel 11,7, lid 1, van de Omgevingswet blijkt dat geen sprake is van noodzakelijkheid wanneer de gemeente geen redelijke poging heeft ondernomen om de onroerende zaak in minnelijkheid te verwerven. Of daaraan is voldaan moet worden vastgesteld door middel van het logboek. Gelet daarop moest de belanghebbende gedurende terinzagelegging de mogelijkheid te hebben gehad om de logboeken in te zien. Desondanks oordeelt de rechtbank ook dat de gemeente, gelet op de betrokkenheid van persoonsgegevens of financiële gegevens, van de gemeente niet redelijkerwijs kon worden verwacht dat alle logboeken voor eenieder ter inzage zouden worden gelegd. Wél mocht van de gemeente redelijkerwijs worden verwacht dat zij de belanghebbenden had gewezen gewezen op de mogelijkheid om een kopie van het logboek op te vragen dat specifiek betrekking had op die belanghebbende.
De rechtbank ziet reden om het voorgaande gebrek te passeren met de toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Doordat de belanghebbende in beroep alsnog het logboek heeft kunnen inzien, is er geen nadeel meer voor de belanghebbende. Er is verder niet aangevoerd dat door deze latere terbeschikkingstelling de belanghebbende verder is benadeeld.
Artikel 14 van de Grondwet bepaalt dat onteigening alleen kan plaatsvinden in het algemeen belang. Artikel 11.5, onder a, van de Omgevingswet kleurt die grondwettelijke norm nader in. Een onteigeningsbeschikking kan op grond van die bepaling alleen worden gegeven als de aan te wijzen onroerende zaken nodig zijn voor het belang van het ontwikkelen, gebruiken of beheren van de fysieke leefomgeving. Er dient dus sprake te zijn van een onteigeningsbelang. Van een onteigeningsbelang is onder andere sprake als de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving onder uitsluiting van de bestaande vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer, mogelijk is gemaakt in een vastgesteld omgevingsplan. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een onteigeningsbelang. De beoogde vorm van ontwikkeling en gebruik van de fysieke leefomgeving is mogelijk gemaakt in het omgevingsplan. De gebruiksdoelen van de percelen sluiten aan bij de herontwikkeling van de stationsomgeving, door de realisatie van onder andere een tunnelbak/onderdoorgang met toegang tot de perrons en fietsenstalling.
Een onteigeningsbeschikking kan op grond van artikel 11.5, onder b, van de Omgevingswet alleen worden gegeven wanneer de onteigening noodzakelijk is. In artikel 11.7 van de Omgevingswet wordt nader uitgewerkt in welke gevallen geen sprake is van de voor onteigening vereiste noodzaak. Dat is in ieder geval wanneer de onteigenaar geen redelijke poging heeft ondernomen om de onroerende zaak in minnelijkheid te verwerven dan wel om overeenstemming te bereiken over het vervallen van zakelijke of persoonlijke rechten op die onroerende zaak. Daarbij moet het minnelijk overleg een reëel en serieus overleg inhouden, waarbij wordt geprobeerd tot overeenstemming te komen. De rechtbank oordeel dat voor een van de twee percelen geen noodzaak meer bestaat. Dit komt omdat er overstemming is bereikt tussen de perceeleigenaar en de gemeente over de minnelijke verwerving ervan. De eigenaar van het andere perceel stelt dat er geen noodzaak is in dit geval, omdat volgens hem maar zeer summier sprake was van minnelijk overleg. De rechtbank is het oneens met de stelling van de perceeleigenaar. De rechtbank is van oordeel dat uit het door de gemeente overgelegde logboek blijkt dat voorafgaand aan het vaststellen van de onteigeningsbeschikking een reëel en serieus overleg heeft plaatsgevonden, waarin is geprobeerd om tot overeenstemming te komen.
Een onteigeningsbeschikking kan op grond van artikel 11.5, onder c, van de Ow alleen worden gegeven als de onteigening urgent is. Gemotiveerd moet worden dat binnen drie jaar vanaf het moment waarop de eigendom door de onteigenaar wordt verkregen een begin moet worden gemaakt met de uitvoering van de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving waarvoor onteigening nodig is. Naar het oordeel van de rechtbank is de onteigening urgent, omdat de gemeente gemotiveerd heeft toegelicht dat uiterlijk drie jaar na het verkrijgen van de eigendom aan de slag zal worden gegaan met de verwezenlijking van de functies waarvoor wordt onteigend.
Aan de criteria voor onteigening is volgens de rechtbank voldaan. De eigenaar voert voorts aan dat in de onteigeningsbeschikking onvoldoende gewaarborgd is dat van onteigening wordt afgezien, wanneer het bestemmingsplan niet onherroepelijk zal worden. Over dit punt oordeelt de rechtbank dat de gemeente in een dergelijk geval geen belang meer heeft bij onteigening en dit dus ook niet meer kan plaatsvinden.
Conclusie
De rechtbank zal de onteigeningsbeschikking gedeeltelijk bekrachtigen. Voor zover de onteigeningsbeschikking betrekking heeft op het perceel wat reeds op minnelijke wijze is aangekocht, zal de beschikking niet worden bekrachtigd. De beschikking wordt wel bekrachtigd voor zover het betrekking heeft op het andere perceel.