Daan de Wolf
Casus
Een gemeente heeft een bestemmingsplan vastgesteld waar de bouw van een aanzienlijke hoeveelheid woningen op percelen die voornamelijk voor agrarische doeleinden worden gebruikt. Belanghebbenden hiertegen beroep ingesteld.
Overwegingen
De crisis- en herstelwet is van toepassing aangezien het gaat om de bouw van meer dan 11 woningen. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de gemeente bestemmingen aanwijzen en regels geven uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening ( dit is in de Omgevingswet inmiddels vervangen door een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, ETFAL). De gemeente heeft hierover beleidsruimte, de Afdeling toetst dit terughoudend. Het voorliggende bestemmingsplan is een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte, als bedoeld in artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet. Dit betekent dat in het bestemmingsplan ook regels worden gesteld die strekken ten behoeve van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en het doelmatig beheren, gebruiken ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van de maatschappelijke functies.
Een van de appellanten klaagt dat hij ten onrechte niet is betrokken bij de voorbereiding van het ontwerpbestemmingsplan. Dit betoog slaagt niet aangezien het bestemmingsplan is voorbereid met de uniforme voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling stelt dat de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geen grondslag bieden voor inspraak voorafgaand vaan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingplan. De gemeente heeft wel na terinzagelegging de belanghebbenden de gelegenheid geboden een zienswijze naar voren te brengen en de Afdeling overweegt voorts dat de gemeente meerdere informatiebijeenkomsten heeft georganiseerd.
Appellanten betogen ook dat door het gebruik van open normen waarvan de invulling nader is uitgewerkt in beleidsregels, het bestemmingsplan rechtsonzeker is. Ook op dit punt oordeelt de Afdeling dat het betoog niet slaagt. Volgens de Afdeling mag in een bestemmingsplan (met verbrede reikwijdte) open normen worden gebruikt die verwijzen naar beleidsregels. De stelling dat dit rechtsonzeker is doordat beleidsregels kunnen worden gewijzigd, volgt de Afdeling niet. De mogelijkheid tot dynamische verwijzing naar een beleidsregel is expliciet in de wet toegestaan.
Appellanten betogen voorts dat het bestemmingsplan niet voorziet in een minimale afstand tussen de nieuwe woningen en de perceelsgrenzen van de bestaan woningen. De gemeente had de Afdeling ter zitting verzocht zelf in de zaak te voorzien en deze minimale afstand op te nemen. De Afdeling merkt uit deze stelling op dat het onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. De appellanten betogen tevens dat onduidelijk is hoeveel woningen in het plangebied mogen komen. De Afdeling is het eens met de stelling, aangezien het volgens haar onduidelijk is wat er in het bestemmingplan met ‘nieuw te bouwen woningen’) wordt bedoeld. Dat is in strijd met de rechtszekerheid. Hetzelfde oordeelt de Afdeling over de motivering van de gemeente over de maximale bouwhoogte. In het bestemmingplan was een maximale bouwhoogte van 15m aanvaard door de gemeente. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van deze hoogte, heeft de gemeente als uitgangspunt genomen dat niet alle woningen deze maximale hoogte ook zouden hebben. De Afdeling stelt dat de gemeente bij deze beoordeling dit wel had moeten doen, waardoor de regeling over de maximale bouwhoogte in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.
Een appellant voert voorts aan dat de gevolgen van de toename van stikstofdepositie als gevolg van het plan voor Natura 2000-gebieden onvoldoende zijn onderzocht. Dit is in strijd met de Wet natuurbescherming. De Afdeling oordeelt hierover dat de gebieden dermate ver gelegen van het woon- en leefklimaat van de appellant bevinden, waardoor het geen onderdeel is van de leefomgeving van de appellant. Gelet op het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht, zal de Afdeling niet inhoudelijk op de beroepsgrond ingaan. De appellant kan zich in dit geval namelijk niet beroepen op de Wet natuurbescherming.
De Afdeling boog zich ook over de beroepsgrond van een andere appellant over de waardevermindering van zijn perceel naar aanleiding van het bestemmingsplan. De Afdeling oordeelde dat de waardevermindering niet dermate te hoog was, dat bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht moest worden toegekend dan de gemeente had gedaan. Voor mogelijke negatieve gevolgen ten aanzien van het plan, bestaat een aparte procedure. Voor de schade moet de appellant een verzoek tot planschade indienen.
Er waren ook beroepsgronden tegen het exploitatieplan ingesteld. Een appellant geeft aan dat voor zijn een te lage inbrengwaarde is gehanteerd. De inbrengwaarde van zijn perceel moet naar zijn mening hoger zijn dan de gemiddelde grondprijs doordat er diverse nutsvoorzieningen aanwezig zijn waarop eenvoudig kan worden aangesloten. Voor de ontwikkeling van het perceel hoeven daardoor dus minder kosten te worden gemaakt. Op de zitting heeft een taxateur die was ingeschakeld door de gemeente toegelicht waarom de inbrengwaarde van het perceel niet afwijkend was gewaardeerd. Het perceel onderscheidt zich volgens de taxateur niet van andere percelen in het exploitatiegebied. De dijk waar het aan is gelegen krijgt in de verkeersontsluiting geen functie als primaire hoofdontsluitingsweg, maar is aangemerkt als een straat waar de fietser dominant is. De infrastructuur en de nutsvoorzieningen zullen moeten worden aangepast. De woning kan in theorie uitwegen op de dijk, maar dit is volgens de Afdeling onvoldoende om te stellen dat de gronden makkelijker, sneller en met minder kosten in ontwikkeling kunnen worden gebracht. Ook de overige beroepsgronden tegen het exploitatieplan slagen niet.
Conclusie
De Afdeling oordeelt dat het beroep van een deel van de appellanten gegrond is. De gemeente moet met inachtneming van de door de Afdeling genoemde gebreken in het bestemmingsplan herstellen.