Daan de Wolf
Casus
De gedaagde en een provincie zijn het oneens over de grenzen van een perceel na onteigening van een gedeelte daarvan. De provincie is na een tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om haar eis te wijzigen, de provincie had initieel geen rekening gehouden met het feit dat de gedaagde eerst in gelegenheid moet worden gesteld om het vonnis vrijwillig na te komen voordat tenuitvoerlegging (in dit geval in de vorm van reële executie) plaatsvindt. De provincie heeft in dit geval inderdaad de eis gewijzigd zodat de gedaagde wel in staat wordt gesteld om het vonnis vrijwillig na te komen.
De gedaagde voert verweer tegen de voorgenoemde eis met als onderbouwing dat de vordering van de provincie niet uitvoerbaar is en om die reden in haar huidige vorm niet toewijsbaar is. Toewijzing van de vordering zou immers volgens de gedaagde tot een onduidelijke situatie lijden, aangezien er een verschil bestaat tussen situatie op papier en de situatie ter plaatse.
Overwegingen
De rechtbank oordeelt over hetgeen dat de gedaagde aanvoert met betrekking tot de uitvoerbaarheid van de vordering en de toetsing aan de redelijkheid en billijkheid, dat deze verweren in strijd komen met de eisen van een goede procesorde. Het betreft namelijk verweren die zien op gronden die niet pas voor het eerst na de laatste proceshandelingen voorafgaand aan het tussenvonnis zijn opgekomen. Dit betekent dat uiterlijk gedurende de mondelinge behandeling deze verweren hadden moeten worden gevoerd. Aangezien de gedaagde dit had nagelaten wordt door de rechtbank voorbijgegaan aan deze verweren.
Conclusie
De rechtbank verklaart voor recht dat de eigendomsgrenzen van het onteigende zijn vastgelegd zoals in de grondtekeningen die bij de dagvaarding zijn overlegd en vordert de gedaagde om binnen 14 dagen toestemming te geven in de zin van artikel 104 van de Kadasterregeling 1994 voor perceelvorming in overeenstemming met de eigendomsgrenzen van het onteigende. Daarnaast machtigt de rechtbank de provincie om in het geval dat de gedaagde niet binnen de voorgenoemde termijn aan de veroordeling voldoet, om bij wijze van reële executie namens de gedaagde al hetgeen te doen waartoe hij is veroordeeld.