Daan de Wolf
Casus
Een verpachtster en een pachter komen overeen dat als de verhouding tussen hen niet gebrouilleerd raakt, de verpachtster – in het geval de grond opnieuw in pacht zal worden uitgegeven – de voorkeur moet geven aan de pachter. De bepaling moest een einde maken aan een eerder geschil tussen de partijen. Aan het einde van de pachtovereenkomst heeft de verpachtster echter kenbaar gemaakt de gronden niet opnieuw aan de pachter in pacht te willen uitgeven. De pachter vordert daarop een verklaring voor recht dat de verpachtster gehouden is de gronden alsnog aan hem in pacht uit te geven
Overwegingen
Het hof overweegt dat een geliberaliseerde pachtovereenkomst naar haar aard meebrengt dat partijen na afloop van de overeengekomen termijn in beginsel vrij zijn om de overeenkomst al dan niet te verlengen. Niettemin zijn partijen een voorkeursrecht overeengekomen, inhoudende dat – mits geen sprake is van een gebrouilleerde verhouding – de pachter voorrang krijgt bij heruitgifte van de gronden.
Het hof leest in deze bepaling dat de relatie tussen de partijen moeizaam is, en dat de verpachtster zich een mate van vrijheid heeft willen voorbehouden om geen nieuwe pachtovereenkomst met de pachter te sluiten als door de opstelling van de pachter een nieuw geschil ontstond. Het begrip "gebrouilleerd" wordt door het hof uitgelegd als het bestaan van een concrete aanleiding voor onmin tussen partijen, zonder dat sprake hoeft te zijn van een juridische kwalificatie zoals een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst.
De verwijten van de verpachtster richten zich met name op een bemestingsincident en de moeizame communicatie over de jacht. Het hof stelt vast dat het bemestingsincident heeft plaatsgevonden ná het sluiten van de vaststellingsovereenkomst, en derhalve niet onder die regeling is afgedaan. In een eerdere procedure in het kader van de ontbinding van de reguliere pachtovereenkomst heeft het hof geoordeeld dat de pachter tekortgeschoten was, maar dat deze tekortkoming onvoldoende was om de overeenkomst te ontbinden. Voorts bleef ook na de ontbindingsprocedure voortdurend discussie bestaan over het beheer van de percelen. Dit alles wijst volgens het hof erop dat de moeizame relatie die voor de vaststellingsovereenkomst bestond niet tot rust is gekomen, maar zelfs is verslechterd. Tegen deze achtergrond oordeelt het hof dat voldoende aanleiding is om te oordelen dat de partijen gebrouilleerd zijn geraakt.
Conclusie
Het hof oordeelt dat voldoende aanleiding is om te oordelen dat de partijen gebrouilleerd zijn geraakt. De verpachtster zal niet in rechte worden gedwongen de grond in pacht uit te geven aan de (voormalig) pachter.