Planschade en nadeelcompensatie

Planschade als gevolg van de aanleg van een windpark (ECLI:NL:RVS:2025:2136)

Daan de Wolf

De eigenaar stelde bezwaar en vervolgens beroep in. De rechtbank vernietigde het besluit, waarna zowel de eigenaar als de provincie hoger beroep instelden. In de tussentijd heeft de provincie een nieuw besluit genomen, waartegen zowel de eigenaar als de projectontwikkelaar beroep instelden. Dit besluit maakt op grond van artikel 6:19 Algemene wet bestuursrecht van rechtswege deel uit van het geding en wordt door de Afdeling beoordeeld.

Casus

De eigenaar van een perceel heeft bij de provincie een verzoek tot tegemoetkoming in planschade ingediend. De aanleiding was de vaststelling van een provinciaal inpassingsplan dat voorziet in de realisatie van een windpark bestaande uit vijf windturbines. De provincie had met een projectontwikkelaar een overeenkomst gesloten waarin is bepaald dat laatstgenoemde alle eventueel uit te keren schadevergoedingen voor haar rekening neemt. De eigenaar stelt schade te lijden in de vorm van slaapverstoring door geluidhinder afkomstig van het windpark. De provincie kende aanvankelijk een schadevergoeding toe. De eigenaar stelde bezwaar en vervolgens beroep in. De rechtbank vernietigde het besluit, waarna zowel de eigenaar als de provincie hoger beroep instelden. In de tussentijd heeft de provincie een nieuw besluit genomen, waartegen zowel de eigenaar als de projectontwikkelaar beroep instelden. Dit besluit maakt op grond van artikel 6:19 Algemene wet bestuursrecht van rechtswege deel uit van het geding en wordt door de Afdeling beoordeeld.

 

Overwegingen

De eigenaar stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat door de provincie ingeschakeld adviseur onafhankelijk was. De taxateur die de schade had begroot was namelijk werkzaam voor hetzelfde bedrijf als waar de adviseur van de provincie werkzaam was. Gelet op het bepaalde in artikel 6.1.1.1, aanhef en onder c van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 3:5 van de Algemene wet bestuursrecht is een adviseur onafhankelijk indien hij geen deel uitmaakt van of werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan waaraan wordt geadviseerd. De Afdeling oordeelt dat er geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd waaruit blijkt dat de adviseur onderdeel uitmaakt van de provincie. In planschadezaken hoeft volgens de Afdeling geen functiescheiding te zijn tussen de taxateur en de adviseur.

 

Vervolgens betoogt de eigenaar dat de rechtbank heeft miskend dat het er niet zozeer om gaat of er eenduidig bewijs is voor gezondheidseffecten als gevolg van windturbines, maar of de risico’s op die effecten meewegen bij het bepalen van de marktwaarde. De eigenaar verwijst hierbij naar een rapport over de belevingen van omwonenden rondom windparken. De Afdeling stelt dat alleen de objectief te verwachten gevolgen van een nieuw planregime een rol spelen. Dit betekent dat alleen de op de peildatum beschikbare algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten worden meegenomen, Het aangeleverde rapport gaat over de beleving van omwonenden en gaat daarom over subjectieve elementen. Daarnaast komt dit rapport uit 2022, terwijl de peildatum in 2016 is gelegen. De Afdeling concludeert dat er op basis van de wetenschappelijke inzichten die bekend waren rondom de peildatum geen bewijs is voor directe effecten van windturbines op de gezondheid. Dit geldt ook voor de gestelde gezondheidsrisico’s van laagfrequent geluid van windturbines.

 

De provincie stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de prognose van de geluidbelasting door de adviseur onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. De Afdeling is het met de rechtbank eens dat onvoldoende inzichtelijk wordt gemaakt wat de precieze maximale geluidbelasting is.

 

De eigenaar betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door de provincie ingeschakelde adviseur onafhankelijk was. De taxateur die de schade begrootte, was werkzaam binnen hetzelfde bedrijf als de adviseur van de provincie. Volgens artikel 6.1.1.1, aanhef en onder c, van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 3:5 Awb is een adviseur onafhankelijk indien hij geen deel uitmaakt van of onder verantwoordelijkheid werkt van het bestuursorgaan. De Afdeling overweegt dat er geen aanwijzingen zijn dat de adviseur organisatorisch onderdeel uitmaakte van de provincie. In planschadezaken hoeft volgens de Afdeling geen functiescheiding te zijn tussen de taxateur en de adviseur.

 

Voorts stelt de eigenaar dat het niet draait om sluitend bewijs voor gezondheidsschade door windturbines, maar om de vraag of mogelijke gezondheidsrisico’s invloed hebben op de marktwaarde van de woning. Hij verwijst hierbij naar een rapport over de beleving van omwonenden van windparken. De Afdeling oordeelt dat bij planschade uitsluitend objectief te verwachten effecten van een planologische maatregel relevant zijn, op basis van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten die beschikbaar waren op de peildatum. Het aangeleverde rapport gaat over de beleving van omwonenden en daarmee over subjectieve elementen. Daarnaast komt dit rapport uit 2022, terwijl de peildatum 2016 is. De Afdeling concludeert dat er op basis van de wetenschappelijke inzichten die bekend waren rondom de peildatum geen bewijs is voor directe effecten van windturbines op de gezondheid. Dit geldt ook voor de gestelde gezondheidsrisico’s van laagfrequent geluid van windturbines.

 

De provincie klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de prognose van de geluidbelasting ondeugdelijk tot stand is gekomen. De Afdeling bevestigt het oordeel van de rechtbank dat onvoldoende inzicht is gegeven in de maximale geluidbelasting.

 

De eigenaar stelt vervolgens dat de provincie zich niet had mogen baseren op het door haar ingeschakelde taxatierapport, mede gezien het tegenrapport dat hij heeft overgelegd. De Afdeling stelt dat de bestuursrechter een taxatie slechts terughoudend kan toetsen. Daarbij is van belang dat de waardering van onroerende zaken niet slechts door het toepassen van een taxatiemethode plaatsvindt, maar daarbij ook de kennis, ervaring en intuïtie van de desbetreffende deskundige een rol spelen. De rechter maakt bij de beoordeling van een taxatie niet een eigen waardering, maar of de provincie in dit geval zich in redelijkheid had kunnen baseren op de taxatie van de ingeschakelde deskundige. Dit laat onverlet dat de provincie moet voldoen aan de eisen van zorgvuldigheid en motivering. Wanneer het betoog ziet op een aspect van de inhoud van het taxatierapport dat gebaseerd is op specifieke deskundigheid van een taxateur, kan de juistheid van dat (aspect van het) taxatierapport in beginsel slechts met vrucht worden bestreden met een onderbouwd tegenrapport van een onafhankelijke taxateur, waaruit blijkt dat het taxatierapport onjuist is. De Afdeling oordeelt dat het tegenrapport geen concrete aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de taxatie van de taxateur van de adviseur.

 

De provincie stelt vervolgens dat de rechtbank ten onrechte een percentage van 3% voor het normaal maatschappelijk risico had vastgesteld. Volgens de provincie is hier namelijk geen sprake van een normaal maatschappelijke ontwikkeling, waardoor in het geheel niet wordt toegekomen aan de indicatoren uit de uitspraak. Mocht de Afdeling toch vinden dat er sprake is van een normale maatschappelijk ontwikkeling, dan betoogt de provincie dat het percentage op 2% moet worden gezet. Volgens vaste jurisprudentie geldt bij indirecte planschade een minimumforfait van 2%, ongeacht of sprake is van een normale maatschappelijke ontwikkeling. Het bestuursorgaan beschikt over beoordelingsruimte bij het bepalen van de omvang van het normaal maatschappelijk risico, maar moet deze keuze deugdelijk motiveren. Daarbij is van belang of de betreffende ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond er geen concreet zicht op het waar, wanneer en in welke omvang. De eigenaar voert aan dat de ontwikkeling niet past binnen structureel ruimtelijk beleid, mede vanwege de aanwijzing van het gebied als Nationaal Landschap. De Afdeling volgt de rechtbank in haar oordeel dat de aanleg van een windpark op agrarische gronden in beginsel kwalificeert als een normale maatschappelijke ontwikkeling. Dat het hier vijf windturbines betreft die geplaatst zijn tussen twee dorpskernen waar voorheen geen windturbines stonden, is niet relevant voor die kwalificatie, maar speelt wél een rol bij de vraag of de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag. De Afdeling oordeelt dat de ontwikkeling past binnen een reeks van jaren gevoerd ruimtelijk beleid, waardoor het onder het normaal maatschappelijk risico valt. Daarnaast heeft de adviseur voldoende gemotiveerd waarom de aanmerking als Nationaal Landschap er niet in de weg staat dat deze ontwikkeling past in het beleid. De aanwijzing als Nationaal Landschap vormt geen beletsel, nu de adviseur voldoende heeft onderbouwd waarom dit in het beleid past. Het normaal maatschappelijk risico is daarom terecht vastgesteld op 3%.

 

De eigenaar stelt dat hij meer kosten heeft moeten maken dan hij vergoed heeft gekregen, en dat de kosten voor zijn ingeschakelde taxateur ten onrechte niet zijn vergoed. De Afdeling overweegt dat voor de vergoeding van rechtsbijstand terecht is uitgegaan van forfaitaire bedragen. Ten aanzien van de deskundigenkosten oordeelt zij, in lijn met vaste rechtspraak, dat deze slechts worden vergoed indien het inschakelen van de deskundige redelijk was en de kosten zelf ook redelijk zijn. Het is daarbij niet vereist dat het rapport heeft bijgedragen aan de uitkomst van het geschil. Uitzonderingen op deze hoofdregel zijn mogelijk, maar doen zich in dit geval niet voor. De deskundige is op redelijke gronden ingeschakeld en de kosten zijn daarom voor vergoeding in aanmerking gebracht.

 

Ten aanzien van het hoger beroep tegen het nieuwe besluit stelt de Afdeling vast dat de grieven van de eigenaar niet slagen. Het beroep van de projectontwikkelaar slaagt echter deels, nu bij de berekening van de wettelijke rente een fout is gemaakt.

 

Conclusie

Het hoger beroep van de provincie was ongegrond. Het hoger beroep van de eigenaar is gegrond, de kosten voor de deskundige van de eigenaar moeten worden vergoed. Het hoger beroep van de eigenaar op het nieuwe besluit wordt ongegrond verklaard door de Afdeling. Het beroep van de projectontwikkelaar wordt gegrond verklaard, waardoor de provincie opnieuw de wettelijke rente moet berekenen.

Terug naar overzicht