Omgevingsrecht

Relativiteitsvereiste en van rechtswege ontstane omgevingsvergunning (ECLI:NL:RVS:2024:5336)

Jan Sachtleven

Casus

Een ontwikkelaar vraagt een omgevingsvergunning aan voor het realiseren van vijf appartementen in een pand, waarbij een extra verdieping zal worden gebouwd. Kort nadat de beslistermijn is afgelopen, heeft de gemeente verzocht om aanvulling van de aanvraag. Op grond van het toenmalige recht (met invoering van de Omgevingswet is de lex silencio positivo verdwenen) ontstaat echter direct na afloop van de beslistermijn een omgevingsvergunning van rechtswege. Door de gemeente wordt deze vergunning niet bekendgemaakt en wordt later alsnog een omgevingsvergunning verleend. Twee omwonenden verzetten zich tegen de ontwikkeling en komen op tegen de (verleende) vergunning.

Overwegingen

De rechtbank overweegt dat de regeling over de vergunning van rechtswege met name beoogt het belang te dienen van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en daarmee rechtsonzekerheid en financiƫle consequenties van termijnoverschrijdingen voor de aanvrager beoogt te voorkomen. Volgens de rechtbank is het belang van de omwonenden tegengesteld aan het belang dat de regeling beoogt te dienen. Bovendien is het rechtsbeschermingsbelang van de omwonenden niet geschaad, omdat zij bezwaar hebben kunnen maken en beroep hebben kunnen instellen. Onder deze omstandigheden staat naar het oordeel van de rechtbank het relativiteitsvereiste (de bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept) aan een vernietiging van het besluit op bezwaar in de weg. De rechtbank heeft het betoog daarom niet inhoudelijk beoordeeld.

De Afdeling oordeelt echter dat de rechtbank hier het relativiteitsvereiste onjuist heeft uitgelegd. Met dit vereiste wordt inderdaad in de eerste plaats het belang van de aanvrager beschermd. Maar dat betekent niet dat de regeling kennelijk niet ook strekt ter bescherming van het belang van andere belanghebbenden die een eigen belang hebben bij een tijdige besluitvorming, zoals in dit geval de omwonenden.

Conclusie

De rechtbank heeft ten onrechte geconcludeerd dat de regeling over de vergunning van rechtswege kennelijk niet strekt tot bescherming van hun belangen. Dat zij juist willen bereiken dat geen omgevingsvergunning wordt verleend, leidt niet tot een ander oordeel.

Terug naar overzicht