Daan de Wolf
De deskundige heeft dit teruggekoppeld aan de Staat, welke bevestigde onder voorwaarden de deskundigenkosten op zich te nemen. Een paar jaar later heeft de Staat aan de perceeleigenaren laten weten dat de aankoopgesprekken tot nader order zouden worden opgeschort. Daarna is komen vast te staan dat de verbreding van de weg vooralsnog geen doorgang vindt. Tussen de partijen is een geschil ontstaan over de vergoeding van kosten voor de deskundige en juridische bijstand.
Casus
De Staat had het plan een weg te verbreden. Voor de realisering van dit plan was vereist dat een perceel al dan niet minnelijk onteigend zou worden. De eiser werd hierover door een grondverwerver van de Staat gecontacteerd, alleen er werd geen overeenstemming bereikt. Vervolgens heeft de perceeleigenaar een deskundige in onteigening aangewend, om hem te adviseren over de (eventuele) komende onteigeningsprocedure. De deskundige heeft dit teruggekoppeld aan de Staat, welke bevestigde onder voorwaarden de deskundigenkosten op zich te nemen. Een paar jaar later heeft de Staat aan de perceeleigenaren laten weten dat de aankoopgesprekken tot nader order zouden worden opgeschort. Daarna is komen vast te staan dat de verbreding van de weg vooralsnog geen doorgang vindt. Tussen de partijen is een geschil ontstaan over de vergoeding van kosten voor de deskundige en juridische bijstand.
Overwegingen
De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen geen geschil bestaat over het feit dat er een afspraak is gemaakt omtrent de vergoeding van kosten voor juridische bijstand en de inzet van een deskundige. Partijen verschillen echter van mening over de inhoud en reikwijdte van die afspraak Bij de uitleg van deze afspraken dient de zogenoemde Haviltex-maatstaf te worden toegepast. Dat wil zeggen dat moet worden gekeken naar hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en wat zij redelijkerwijs uit elkaars verklaringen en gedragingen mochten afleiden. De Staat stelt dat de gemaakte afspraak uitsluitend betrekking had op de situatie waarin de volledige onteigeningsprocedure zou worden doorlopen. De rechtbank volgt dit betoog niet. Zij constateert allereerst dat de situatie zoals deze zich heeft verwezenlijkt inderdaad niet expliciet uit de destijds tussen partijen uitgewisselde e-mails blijkt. Wel gebruikt de Staat in de mailwisselingen termen als “ondanks onderhandelingen geen overeenstemming” en “het moment dat de onderhandelingen als afgebroken worden aangemerkt”. De Staat beroept zich op de door haar gebruikte woorden “het einde van het verwervingsproces”. De rechtbank leest hierin alleen dat er geen tussentijdse betaling zou plaatsvinden. Dit komt omdat het in de mail onder hetzelfde gedachtestreepje staat als de melding dat niet zal tussentijds zal worden betaald. Er zijn volgens haar geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling dat van vergoeding alleen sprake zou zijn als de gehele procedure was doorlopen.
In het kader van de vergoeding van kosten bij onteigening geldt de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets. Deze houdt in dat (1) het inschakelen van bijstand redelijk moet zijn, én (2) de hoogte van de in rekening gebrachte kosten (zoals het aantal uren en het gehanteerde uurtarief) eveneens redelijk moet zijn.
De rechtbank past deze toets allereerst toe op de kosten voor juridische bijstand. In tegenstelling tot het betoog van de Staat oordeelt de rechtbank dat het voor de eigenaar redelijk was om zich tot een advocaat te wenden. De bijstand had betrekking op de vraag wat van een minnelijk traject en een eventuele onteigeningsprocedure kon worden verwacht, evenals op advisering over de vervolgstappen. De rechtbank merkt op dat het onterecht is om van een particulier – zonder ervaring met onteigening of minnelijke verwerving – te verwachten dat deze zelf kan beoordelen of een advocaat nodig is, dan wel of een taxateur zou volstaan. De eerste toets (de redelijkheid van het inschakelen van bijstand) is daarmee vervuld. De rechtbank oordeelt voorts dat het aantal gedeclareerde uren en het gehanteerde uurtarief redelijk zijn. Ook aan de tweede toets is derhalve voldaan.
Vervolgens beoordeelt de rechtbank de kosten voor bijstand van de deskundige aan de hand van dezelfde dubbele redelijkheidstoets. Partijen zijn het erover eens dat het inschakelen van de deskundige redelijk was, evenals het aantal door de deskundige bestede uren. Het geschil ziet enkel op de redelijkheid van het gehanteerde uurtarief. De rechtbank oordeelt dat ook dit tarief niet als onredelijk kan worden aangemerkt.
Conclusie
De Staat wordt niet in het gelijk gesteld en wordt door de rechtbank veroordeeld voor de vergoeding van de door de eigenaar gemaakte kosten voor de juridische bijstand en de deskundige.